
Jurisprudentie
BB6152
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/74
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/74
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling superheffing en melkpremie 2004
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/74 26 september 2007
10820 Regeling superheffing en melkpremie 2004
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C.R. Geelen, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 29 januari 2007, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 december 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen een besluit waarbij op grond van de Regeling superheffing en melkpremie 2004 (hierna: de Regeling) de melkpremie voor het jaar 2006 is vastgesteld.
Bij brief van 4 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 13 augustus 2007, 21 augustus 2007 en 23 augustus 2007 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
Op 6 september 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellanten in persoon zijn verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 95
Melkpremie
1. Van 2004 tot 2007 komen melkproducenten in aanmerking voor een melkpremie. De premie wordt verleend per kalenderjaar, per bedrijf en per ton individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt voor de premie en op het bedrijf beschikbaar is.
2. Onverminderd lid 3 en onverminderd verlagingen als gevolg van de toepassing van lid 4, wordt de op 31 maart van het betrokken kalenderjaar op het bedrijf beschikbare individuele referentiehoeveelheid voor melk, uitgedrukt in ton, vermenigvuldigd met:
(…)
- 24,49 euro/ton voor de kalenderjaren 2006 en 2007 (…).
3. Individuele referentiehoeveelheden die op 31 maart van het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten(…) of artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (…) tijdelijk zijn overgedragen, worden geacht voor dat kalenderjaar beschikbaar te zijn op het bedrijf van de overnemer.
4. (…)
Artikel 96
Extra betalingen
1. Van 2004 tot en met 2007 verrichten de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen die de in lid 2 vastgestelde totaalbedragen per jaar belopen. Deze betalingen worden gedaan op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de producenten wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden. Bovendien mogen deze betalingen niet aan de schommelingen van de marktprijzen worden gekoppeld.
Premietoeslagen worden uitsluitend verleend als aanvullend bedrag per premiebedrag als bedoeld in artikel 95, lid 2.
2. Extra betalingen: totaalbedragen, uitgedrukt in miljoenen euro:
2004 2005 2006 en 2007
(…)
Nederland 40,53 81,29 121,93
(…)“
In de Regeling superheffing en melkpremie 2004 (hierna: de Regeling) was, voorzover en ten tijde hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 25
1. De extra betaling, bedoeld in artikel 96 van verordening 1782/2003 wordt verstrekt op grond van de beschikbare referentiehoeveelheid van een producent.
2. De extra betaling voor een producent is gelijk aan het totaalbedrag genoemd in artikel 96, tweede lid, van verordening 1782/2003 uitgedrukt in ton, gedeeld door het totaal van de beschikbare referentiehoeveelheden in de betrokken heffingsperiode uitgedrukt in ton, te vermenigvuldigen met de beschikbare referentiehoeveelheid van een producent, uitgedrukt in ton.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 3 november 2006 heeft verweerder appellanten voor het jaar 2006 een melkpremie en een extra betaling toegekend van in totaal € 5.644,39 op basis van een beschikbare referentiehoeveelheid van 165.319 kg.
- Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 december 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Verweerder heef hiertoe het volgende overwogen.
“ Ingevolge de artikelen 95 en 96 Verordening (EG) nr. 1782/2003 jo. de artikelen 24 en 25 van de Regeling superheffing en melkpremie 2004 komen melkproducenten voor de jaren 2004 tot en met 2007 in aanmerking voor een melkpremie en een extra betaling.
Op grond van artikel 95, lid 3 Verordening (EG) nr. 1782/2003 jo. artikel 25, lid 1 Regeling superheffing en melkpremie 2004 worden de melkpremie en de extra betaling verleend over de beschikbare referentiehoeveelheid op 31 maart van het betrokken jaar, ook wel het ‘gebruiksquotum’ genoemd. Dit is inclusief het gehuurde quotum en exclusief het verhuurde quotum. (…)
Op 1 april 2005 beschikte u over een referentiehoeveelheid van 165.319 kg.
In de heffingsperiode 2005/2006 hebben permanente noch tijdelijke overdrachten van fabrieksquotum op uw naam plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande bedroeg uw fabrieksquotum op 31 maart 2006 165.319 kg en is de melkpremie terecht berekend op basis van deze hoeveelheid.
Voor een betaling van de melkpremie gerelateerd aan de geleverde hoeveelheid melk, bieden Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Regeling superheffing en melkpremie 2004 geen grondslag.”
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben aangevoerd dat hun gebruiksquotum op 31 maart 2006 201.599 kg melk bedroeg. Dit blijkt uit het superheffingsoverzicht van Campina. Appellanten waren over deze geleverde hoeveelheid melk geen superheffing verschuldigd, omdat het Nederlandse landenquotum is onderschreden. De melkpremie had moeten worden gebaseerd op 201.599 kg, nu deze hoeveelheid geheel binnen de vastgestelde Europese en nationale regelgeving is geleverd. Campina had het overzicht naar verweerder moeten sturen, nu appellanten onder de superheffingsgrens bleven op 31 maart 2006.
Voorts bleek in het voorjaar van 2007 dat de zogenoemde vetmelkers hun quotum met maximaal 25% mogen verhogen. Op grond van het gelijkheidsbeginsel had het quotum van appellanten vanaf 31 maart 2004 ook met 25% moeten worden verhoogd. De melkpremie had hierop moeten worden gebaseerd.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 95, eerste en tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de melkpremie verleend op basis van de op 31 maart van het betrokken kalenderjaar beschikbare individuele referentiehoeveelheid.
Ingevolge artikel 96, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 verrichten de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen. De lidstaat Nederland heeft aan deze bepaling uitvoering gegeven in artikel 25 van de Regeling. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Regeling wordt, naar analogie van de melkpremie, de extra betaling verstrekt op basis van de op 31 maart van het betrokken kalenderjaar beschikbare individuele referentiehoeveelheid.
Zowel de melkpremie als de extra betaling voor het kalenderjaar 2006 dienen derhalve op de op 31 maart 2006 beschikbare referentiehoeveelheid te worden gebaseerd. Het stond verweerder niet vrij uit te gaan van een andere hoeveelheid dan de individuele referentiehoeveelheid van appellanten op 31 maart 2006, zijnde 165.319 kg. Voor het vaststellen van de melkpremie en de extra betaling op basis van de feitelijk geleverde hoeveelheid melk, zoals appellanten willen, bieden Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Regeling geen rechtsgrondslag. Het feit dat over het heffingjaar 2005/2006 geen superheffing was verschuldigd maakt dit niet anders.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan appellanten niet baten. Er is geen sprake van gelijke gevallen, reeds omdat appellanten niet kunnen worden gerekend tot de groep van zogenoemde vetmelkers.
Concluderend biedt hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007.
w.g. W.E. Doolaard w.g. I.C. Hof